De mijne waren best leuk

Mijn leraren Nederlands bedoel ik, die waren echt oké. Ik herinner me speciaal Danielle de Doelder – DD op het schoolrooster – die in kleermakerszit op de docententafel voorin de klas zat met haar zwarte kleren, wilde bos krullen en brede gebaren. Ze maakte dat ik heel andere boeken ging lezen en hielp me overstappen op volwassenenliteratuur. Mijn boekbespreking in de brugklas ging nog over Triomf van de verschroeide aarde van Thea Beckman, in de tweede had ik het over Robinson van Doeschka Meijsing en las ik Oek de Jong, Frederik van Eeden en Renate Rubinstein, om er maar een paar te noemen.

 

Ik denk nog vaak aan DD

Elke keer dat ik in een zin wil verwijzen naar ‘iets’, ‘niets’ of ‘alles’ hoor ik De Doelder. Dan fluistert ze me weer in dat ik ‘wat’ als verwijswoord moet gebruiken en niet ‘dat’. Eén van de regels die ik van haar heb onthouden. Maar ze leerde me ook het belang van een eigen stijl, een eigen boodschap. In haar literatuurlessen kwamen dan ook allerlei schrijvers voorbij – als het maar geen inwisselbare mooischrijverij was.

Ik hoor haar dus regelmatig nog in mijn hoofd. Kennelijk heeft ze een plekje op mijn schouder waarvandaan ze bij mijn oor kan. Ik ben blij met haar adviezen, nog steeds.

 

Mijn coachees hebben ook heel vaak een leraar Nederlands op hun schouder

Of een vroegere leidinggevende, of een scriptiedocent. Vaak hebben mijn coachees een minder constructieve verhouding met ze dan ik met DD: het zijn betweterige rigide types, die zich met elke zin bemoeien nog voordat ‘ie op papier staat. “Mag ik dan een zin wél met ‘maar’ beginnen?”, vroeg een deelnemer aan Leg het fundament onder je blogs vorige week ongelovig. Haar docent Nederlands had dat ten strengste verboden, een jaar of 25 geleden. Ze hoorde die docent nog steeds als ze schreef, vanaf dat plekje op haar schouder vanwaar hij in haar oor kan fluisteren. Hij zorgde er met zijn strikte voorschriften regelmatig voor dat ze maar helemaal niks op papier zette.

 

En daarom spaar ik ze dus

Die ouwe docenten, scriptiebegeleiders en leidinggevenden zitten me in de weg in mijn werk. Het lukt me niet om jou te leren om sprankelende authentieke teksten op papier te zetten, teksten die wérken, als zij zich er constant tegenaan blijven bemoeien met hun achterhaalde betweterigheid.

Dus ik haal ze van schouders.

Ik heb al een flinke verzameling en ze hebben het best gezellig met elkaar. Van mij mogen ze eindeloos met elkaar praten over taalregels. Over poëzie, literatuur en de stand van het onderwijs. Of een potje tafelvoetballen. Zolang ze mijn coachees maar met rust laten.

 

Wat een goede tekst is, wordt niet bepaald door hun regels

Of een tekst goed is, kun je niet beoordelen op de criteria van vijfentwintig jaar geleden. Toen waren er nog geen sociale media, bijvoorbeeld. Bovendien: die docenten Nederlands wilden dat hun leerlingen correcte teksten schreven, het ging soms om ‘mooi’ maar bijna nooit om ‘effectief’. En dat willen wij wel, jij en ik. Omdat je niet schrijft voor een 7 voor je proefwerk, maar om je klanten te bereiken. Om te laten zien wie je bent, waar je voor staat en wat je voor hen kunt betekenen. En daarvoor is het helemaal oké om soms een zin met ‘maar’ te beginnen. Of met ‘en’, trouwens.